Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BH7388

Datum uitspraak2009-03-23
Datum gepubliceerd2009-03-23
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
Zaaknummers24-002236-08
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verdachte wordt ter zake van joyriding (artikel 11 WVW 1994) op Vlieland veroordeeld tot een (deels voorwaardelijke) werkstraf.


Uitspraak

Parketnummer: 24-002236-08 Parketnummer eerste aanleg: 17-745267-07 Arrest van 23 maart 2009 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Leeuwarden van 8 september 2008 in de strafzaak tegen: [verdachte], geboren op [1988] te [geboorteplaats], wonende te [woonplaats], [adres], verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsman mr. S.L. Elzinga, advocaat te Heerenveen. Het vonnis waarvan beroep De politierechter in de rechtbank Leeuwarden heeft de verdachte bij het vonnis wegens een misdrijf veroordeeld tot een straf, zoals in dat vonnis omschreven. Gebruik van het rechtsmiddel De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen. Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg. De vordering van de advocaat-generaal De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte zal veroordelen tot een werkstraf voor de duur van 80 uur, subsidiair 40 dagen hechtenis, waarvan 30 uur werkstraf, subsidiair 15 dagen hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De beslissing op het hoger beroep Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen. Tenlastelegging Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij, te [plaats], op of omstreeks 22 juni 2007, opzettelijk wederrechtelijk een motorrijtuig, (personenauto), toebehorende aan [benadeelde], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, als bestuurder heeft gebruikt op de weg, de [straat], in elk geval op een weg. Bewijsoverweging Namens verdachte is aangevoerd dat niet overtuigend kan worden bewezen dat het verdachte is die het ten laste gelegde feit heeft gepleegd. Het is heel goed mogelijk dat iemand anders, bijvoorbeeld verdachtes vriend [naam], het feit gepleegd heeft. Ook [naam] heeft hiertoe de gelegenheid gehad. Bovendien leek [naam] over daderkennis te beschikken toen hij de avond na het gebeurde met verdachte sprak en hem vertelde dat de auto was gesloopt, aldus verdachte. Het hof overweegt hieromtrent het volgende. Er is geen bewezenverklaring mogelijk indien redelijkerwijs de mogelijkheid bestaat dat een ander het feit gepleegd heeft. Naar het oordeel van het hof zijn er echter onvoldoende aanknopingspunten in het dossier om aan te nemen dat een ander dan verdachte in de auto gereden heeft en wel op grond van de navolgende feiten en omstandigheden. Uit de verklaringen van [benadeelde], de eigenaar van de betreffende auto blijkt dat de auto op vrijdagochtend 22 juni 2007 omstreeks 01.15 uur nog in goede staat was en nergens mankementen vertoonde. De auto is rond dat tijdstip door [naam], de vader van verdachte, zonder schade mee naar huis genomen. Toen [benadeelde] de volgende dag zijn auto terugzag, zat de auto onder het zand en witte aanslag en zaten er meerdere deuken in het voertuig. Uit de verklaring van [naam], de vader van verdachte, blijkt dat hij rond 01.15 uur thuiskwam met de auto van [benadeelde]. Hij heeft vervolgens de sleutels van de auto bij de achterdeur op de wasmachine neergelegd. Toen hij vervolgens naar het toilet ging heeft hij geluiden gehoord, waaruit hij afleidde dat er iemand thuiskwam. Hij is vervolgens naar bed gegaan. Omstreeks 7 uur zat er verse schade aan de linkerzijkant en voorbumper van de auto. De sleutels lagen bij de achterdeur op de wasmachine. Toen hij de auto terugbracht naar [benadeelde], zag hij slipsporen op straat en omliggende basaltzuilen. Uit de verklaringen van de vrienden van verdachte [naam] en [naam] blijkt het volgende. Nadat verdachte op 22 juni 2007 vanuit de kroeg naar huis was gegaan, ontving [naam] omstreeks 02.20 uur een sms-bericht van verdachte met de vraag of [naam] en [naam] nog even bij hem langskwamen. Zij kwamen rond 02.30 uur aan bij het huis van verdachte, waar zij een auto op de oprit zagen staan, die wit was van het stof. Verdachte vertelde hun dat hij die nacht in de auto had gereden, helemaal naar het kamp op de [naam]. Hij had ook gereden over het pad van 20. De auto kon volgens verdachte wel 170 kilometer per uur. Rond een uur of drie zijn [naam] en [naam] samen weer naar het dorp gegaan. Uit de verklaring van verdachte bij de politie blijkt dat hij op 22 juni 2007 omstreeks 01.50 uur uit de kroeg naar zijn woning is gegaan. Hij had die avond 15 tot 20 biertjes gedronken. Toen hij thuiskwam zag hij dat een vreemde auto op de oprit stond. Omstreeks 02.30 uur kwam zijn zusje thuis en enkele minuten later arriveerden zijn vrienden [naam] en [naam]. Verdachte kan in de auto gereden hebben tussen het moment dat hij vanuit de kroeg naar huis ging (01.50 uur) en het moment waarop [naam] en [naam] bij hem arriveerden (02.30 uur). De sleutels van de auto zijn door de joyrijder weer teruggelegd op de wasmachine, hetgeen niet erg voor de hand ligt indien een niet-huisgenoot van verdachte (zoals [naam]) met die auto gereden heeft. De verklaringen van [naam] en [naam] zijn bovendien nagenoeg gelijkluidend op de volgende essentiële onderdelen: verdachte zei dat hij gereden had, verdachte zei ook wáár [straat], de [naam]) èn hoe hard de auto wel niet kon. Deze feiten en omstandigheden in onderling verband bezien, sluiten redelijkerwijs uit dat iemand anders dan verdachte de auto heeft bestuurd. Het hof stelt voorts vast dat de verklaring van [naam] omtrent de schade aan de auto niet duidt op exclusieve daderwetenschap, nu getuige [naam] tegenover de politie heeft verklaard over de door hem waargenomen schade aan de auto en deze wetenschap eenvoudig op andere wijze kan zijn ontstaan in de periode van een dag tussen het moment van de joyriding en het moment dat [naam] verdachte hierover sprak. Gelet op het bovenstaande acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft gepleegd. Bewezenverklaring Het hof verklaart ten laste van verdachte bewezen dat hij, te [plaats], op 22 juni 2007, opzettelijk wederrechtelijk een motorrijtuig, (personenauto), toebehorende aan [benadeelde 1], als bestuurder heeft gebruikt op de weg, de [straat]. Het hof acht niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen. Kwalificatie Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf: overtreding van artikel 11 van de Wegenverkeerswet 1994. Strafbaarheid Het hof acht verdachte strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht. Strafmotivering Het hof heeft gelet op de aard en de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is gepleegd en de persoon van verdachte. Het hof heeft hierbij in het bijzonder het navolgende in beschouwing genomen. Verdachte heeft in de nacht van 22 juni 2007 op [plaats] gereden in de auto van een vriend van zijn vader, welke auto op hun oprit stond geparkeerd. Verdachte had hiervoor geen toestemming van de eigenaar van de auto. Door zijn handelen heeft verdachte inbreuk gemaakt op de eigendomsrechten van de rechthebbende. Bovendien is de auto hierdoor vervuild en beschadigd geraakt, hetgeen overlast en kosten voor de eigenaar van de auto met zich heeft meegebracht. Het hof heeft bij het bepalen van de straf tevens rekening gehouden met het de verdachte betreffende Uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 23 december 2008, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld ter zake van strafbare feiten. Het hof heeft tevens in aanmerking genomen de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals deze door hem en zijn raadsman ter terechtzitting van het hof naar voren zijn gebracht. Het hof acht in de onderhavige zaak een werkstraf van na te melden duur, zoals ook door de advocaat-generaal is gevorderd en door de politierechter is opgelegd, passend en geboden. Het hof zal deze werkstraf - eveneens conform de vordering van de advocaat-generaal en de door de politierechter opgelegde straf - voor een gedeelte voorwaardelijk opleggen, als stok achter de deur. Dat doet het hof omdat verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard dat hij ten tijde van het bewezenverklaarde fors gedronken had èn dat zulks ook al een paar keer eerder was gebeurd, soms zelfs zo veel dat hij niet meer wist wat hij deed. Het voorwaardelijk deel van de straf strekt ertoe verdachte te stimuleren niet opnieuw in een dergelijke situatie te komen teneinde aldus te voorkomen dat hij wederom een strafbaar feit pleegt. Toepassing van wetsartikelen Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c (oud) en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 11 en 176 van de Wegenverkeerswet 1994. De uitspraak HET HOF, RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP: vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende: verklaart het verdachte ten laste gelegde bewezen en kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart dit feit en verdachte strafbaar; verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte als voormeld meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij; veroordeelt verdachte [verdachte] tot taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van tachtig uren, met bevel voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis voor de duur van veertig dagen zal worden toegepast; beveelt dat een gedeelte van de werkstraf groot dertig uren, subsidiair vijftien dagen vervangende hechtenis, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Dit arrest is aldus gewezen door mr. W.P.M. ter Berg, voorzitter, mr. J. Hielkema en mr. J.A. Wiarda, in tegenwoordigheid van mr. W. Landstra als griffier, zijnde mr. Wiarda voornoemd buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.